Over een betere bescherming van de grondrechten in het kader van Europese verstrekkingsbevelen  

Indiener is van mening dat de bescherming van de grondrechten is veronachtzaamd in het huidige voorstel voor Europese verstrekkingsbevelen (COM (2018) 0225). Een verzoekende staat zou namelijk elektronisch bewijsmateriaal kunnen krijgen zonder dat nationale rechtbanken daarbij betrokken worden; hij beweert dat het voorstel de betrokkenen te weinig ruimte laat om zichzelf te verdedigen en dat privébedrijven te veel bevoegdheden krijgen. Indiener vraagt dat het voorstel inzake verstrekkingsbevelen verbeterd wordt op het gebied van gegevensbescherming, bescherming van de grondrechten en bescherming van de Europese burgers tegen spionage. Indiener doet een aantal concrete voorstellen om de voorgestelde verordening te verbeteren: zo zou onder meer onrechtmatig verkregen bewijsmateriaal niet mogen worden gebruikt in een gerechtelijk onderzoek of rechtszaak. Volgens indiener moet er een sprake zijn van een rechtstreekse melding aan dienstverleners, moeten bewijzen worden opgeslagen op basis van de “quick freeze” -methode en mag het alleen mogelijk zijn om gegevens te verstrekken in antwoord op een rechterlijk bevel in de verzoekende en de ontvangende staat. Indiener is van mening dat de lidstaat van de betrokkene een veto moet hebben. Hij is van mening dat in geval van oneigenlijk gebruik de verzoekende en de ontvangende staat hoofdelijk aansprakelijk moeten zijn en dat de personen die door het beroepsgeheim gebonden zijn, door een dubbele rechterlijke toetsing moeten worden beschermd. Indiener is van mening dat de betrokkene moet worden geïnformeerd over de verstrekking van gegevens en over de mogelijkheid om een beroep in rechte in te stellen, en hij meent ook dat de gegevens alleen in verband met ernstige strafbare feiten mogen worden verstrekt.