Over een vermeende inbreuk op het mededingingsrecht door de regionale overheid van Apulië 

Indiener geeft aan dat er een langdurig juridisch geschil met de regionale overheid loopt over een ernstige inbreuk op de mededingingsregels met betrekking tot een aanbestedingsprocedure voor bouwwerkzaamheden. Indiener heeft verschillende pogingen ondernomen om de procedure nietig te laten verklaren door de bestuursrechtbank. Nadat indiener had vastgesteld dat de aanbestedingsprocedure in strijd was met het strafrecht (zie Informatie, 1(1)) heeft hij verschillende klachten ingediend bij de regionale overheid van Apulië om ervoor te zorgen dat de oorspronkelijke uitnodiging tot het indienen van inschrijvingen zou worden geannuleerd en vervangen door een procedure die strookt met de regels voor eerlijke mededinging. Toen de regionale overheid maar niet in actie kwam heeft indiener een administratief beroep ingesteld bij de Raad van State (zie Informatie, 1(2)), die in 2015 en 2017 tweemaal in zijn voordeel heeft beslist. Ondertussen weigerde de regionale overheid bij herhaling de gebrekkige aanbestedingsprocedure te annuleren en een nieuwe aanbesteding uit te schrijven, omdat het op de datum van de eerste uitspraak van de Raad van State te duur zou zijn geweest om helemaal van voren af aan te beginnen met het bouwproject (zie Informatie, 1(3)). Ondanks de twee uitspraken waarin de regionale overheid werd gelast de aanbestedingsprocedure te annuleren en de nodige corrigerende maatregelen te nemen, werd het geschil voor de derde keer voorgelegd aan de Raad van State (zie Informatie, 1(4)). Het derde arrest (5 juni 2018) week ten dele af van de eerdere twee: de Raad van State stelde vast dat het gebouw bijna gereed was en bepaalde daarom niet dat het moest worden gesloopt of dat er een nieuwe aanbestedingsprocedure moest worden uitgeschreven (zie Informatie, 1(5)). In het definitieve arrest van 28 mei 2019 werd de ondertekenaar ook het recht op schadevergoeding ontzegd omdat de werkzaamheden al voorbij het omslagpunt waren (zie Informatie, 1(6)). Ten slotte ondersteunt indiener zijn claim door te verwijzen naar de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de EU, dat de lidstaten heeft verplicht alle schade als gevolg van een inbreuk op het EU-recht te vergoeden, in dit geval artikel 101 VWEU en Richtlijn 2004/18/EG betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten (zie Informatie, 2(1)), voor zover zulks voortvloeit uit een beslissing van een gerecht dat in laatste aanleg uitspraak doet, d.w.z. de Raad van State. Hij wijst erop dat in dit geval aan alle door het Hof gestelde voorwaarden is voldaan (zie Informatie, 2(2)). Daarom verzoekt hij de EU een inbreukprocedure in te leiden wegens inbreuk op het Verdrag en op de secundaire wetgeving betreffende vrije mededinging, en op artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens inzake het recht op een eerlijk proces.